Manu Keirse: ‘De zorgverlener rouwt mee’

Manu Keirse
Rob Bruntink
04 mei 2022
5 min

Volgens Manu Keirse begint het rouwen als een patiënt hoort dat hij ongeneeslijk ziek is. Dat geldt ook voor de naaste. En voor de zorgverlener. Want die had graag ander nieuws gebracht. Manu Keirse over de rouwprocessen.

Op gebied van rouw is er geen andere persoon te vinden in het Nederlandse taalgebied bij wie de luisteraars zó aan de lippen hangen als bij Manu Keirse. Hij gaf vorig jaar 236 lezingen, waarvan 108 in Nederland.

Hoewel hij de 75 jaar al is gepasseerd, werkt hij nog steeds zestien uur per dag. Naast de lezingen is het schrijven van boeken zijn voornaamste dagbesteding. De bibliografie van Keirse telt zo’n vijftien boeken over rouw en verlies.

Drie rouwprocessen

“Veel mensen denken bij ‘rouw’ aan de periode na het overlijden van een dierbare”, zegt Keirse. “Maar rouw kent een veel breder terrein. De rouw begint eigenlijk al direct in het eerste slechtnieuwsgesprek. Zodra iemand te horen krijgt dat hij een ongeneeslijke ziekte heeft, begint voor die persoon het verlies. Het verlies van gezondheid bijvoorbeeld, maar ook het verlies van een zorgeloze toekomst.”

“Dat gevoel een toekomst te verliezen, zal ook de partner van de patiënt hebben. Dus zo begint al op twee verschillende sporen het verlies: van de patiënt én de partner. Daarnaast wil ik graag op een derde spoor wijzen: het spoor van de zorgverlener. Ook hij heeft door het moeten voeren van een slechtnieuwsgesprek een verlieservaring. Hij had de patiënt immers zo graag een positievere boodschap willen brengen. Hij had de ziekte van hem willen genezen, of hij had zo graag willen zeggen dat de behandeling voor afname van de tumor had gezorgd. Maar nee, het liep anders. Zo starten er in één slechtnieuwsgesprek drie verschillende rouwprocessen. Voor al die processen moeten zorgverleners oog hebben.”

Betekenisvolle taak

Zorgverleners hebben in de periode tussen slechtnieuwsgesprek en het overlijden van de patiënt op tal van momenten een betekenisvolle taak, geeft Keirse aan. “Zorgverleners kunnen patiënt en partner gedurende die periode op diverse momenten stimuleren met elkaar in gesprek te gaan over hun toekomst. Hoe wil men afscheid van elkaar nemen, wat wil men nog wel of niet doen in die tijd, wat zijn over en weer de verwachtingen over die laatste levensfase, wat moet er nog geregeld worden?”

“Het kan voor beide partijen erg bevrijdend en rustgevend zijn om daarover te praten. Het kan ook gewenst zijn dat degene die overlijdt uitspraken doet over het leven na zijn of haar dood. Ik herinner me het verhaal van een man die tegen zijn vrouw had gezegd: ‘Ik wil niet dat je na mijn dood alleen blijft’. Dat was voor die vrouw op dat moment geen fijne boodschap, want ze wilde niet eens aan een leven denken waarin haar man er niet meer zou zijn. Maar toen ze een aantal jaren ná de dood van haar man een nieuwe man ontmoette, kon ze zonder schuldgevoel de nieuwe relatie starten. Anders had ze dat misschien veel moeilijker gevonden.”

Daarnaast kan het belangrijk zijn om te weten wat de ander met de uitvaart wil. Wil iemand begraven worden of gecremeerd? Vaak is het erg steunend voor de nabestaanden om aan de wensen te kunnen voldoen van degene die is overleden. Dat betekent echter wel dat je moet weten wat de wensen zijn.”

Persoonlijke ervaring

Keirse zelf heeft persoonlijke ervaring met dat laatstgenoemde onderwerp. Toen in 2006 bleek dat hij prostaatkanker had, sprak hij uitgebreid met zijn vrouw over de mogelijke gevolgen daarvan. “Daarin gaf ze onder meer aan dat het haar verschrikkelijk naar leek om mijn uitvaart te moeten verzorgen. Daaruit heb ik verstaan dat ik een brief moest maken, waarin staat vermeld hoe ik die uitvaart het liefst uitgevoerd zou willen zien. Daarmee verlichtte ik dat mogelijke probleem voor haar.”

Toen zijn moeder op sterven lag vroeg hij aan haar: ‘Wat zou je nog graag willen?’ Het antwoord had hij zelf niet kunnen bedenken. “Mijn moeder was altijd erg actief geweest in verenigingen en besturen. Ze had via dat werk vele mensen leren kennen. Met sommigen had ze zeer lange tijd op prettige wijze samengewerkt. Ze bleek er behoefte aan te hebben om een aantal mensen per brief voor die samenwerking te bedanken. Ze was echter zelf niet meer in staat die brieven te schrijven, dus dat heb ik namens haar gedaan.”

Vier korte zinnetjes

Als het aan Keirse ligt, mogen zorgverleners wel wat meer hun best doen om het ‘goede afscheid’ tussen patiënt en partner mogelijk te maken. “Het is alom bekend dat het heilzaam kan zijn als zij over en weer vier korte zinnetjes rondom het sterfbed uitspreken. Dat zijn: Sorry. Ik vergeef je. Ik dank je. Ik hou van jou. Voor nabestaanden kunnen die zinnetjes het verschil maken tussen gewone rouw en complexe rouw. Zorgverleners kunnen patiënt en partner daarop wijzen.” De vier zinnetjes voeren terug op het Hawaïaanse reinigingsritueel Ho’oponopono, maar komen ook voorbij in de Amerikaanse bestseller Four things that matter most van de arts Ira Byock.

Normaliseren

Keirse constateert dat er rondom rouw nog veel irreële gedachten leven bij zorgverleners. Hij doelt nu niet zozeer op de achterhaalde rouwtheorieën van Elisabeth Kübler Ross en William Worden, maar vooral op de neiging om mensen met kanker als ‘depressief’ weg te zetten.

“Ga maar eens googlen op de woorden ‘kanker’ en ‘depressie’, het aantal referenties dat je dan krijgt is enorm. Maar het gaat bij hen helemaal niet om een depressie, het gaat om verdriet en rouw. Zorgverleners en onderzoekers moeten echt ophouden dat verdriet als een psychische stoornis weg te zetten. Zij doen er beter aan die gevoelens van rouw te normaliseren.”

Vanuit het hart

Keirse hoopt dat zorgverleners van nu wat meer vanuit het hart spreken dan vanuit hun hoofd. Wie alleen vanuit het hoofd communiceert, zal de patiënt niet bereiken, is zijn overtuiging. Hij illustreert dit met een voorbeeld. “Laten we weer naar dat slechtnieuwsgesprek kijken. We weten uit onderzoek dat patiënten minder dan één derde van het gesprek onthouden. Dat komt omdat het om informatieoverdracht gaat van hoofd naar hoofd, terwijl bij het horen van slecht nieuws iemand meteen naar zijn hart gaat.”

Contact met de patiënt

“In een metafoor uitgedrukt, betekent dat dat de patiënt van de Dorpsstraat, waar hij de verstandelijke informatie opslaat, vertrekt naar de Kerkstraat, waar zijn emotionele beleving zit. Dan kun je als arts in de Dorpsstraat nog zoveel zeggen of zo hard roepen, maar je wordt in de Kerkstraat niet meer gehoord. Wat de arts dan heeft te doen, is op bezoek gaan in die Kerkstraat. Dat is vaak vrij eenvoudig. Schuif de dossiers even opzij en stel de eenvoudige vraag: ‘Wat gaat er nu door je heen?’ Dan heb je weer contact met de patiënt.”

 

 

Persberichten

Plaats zelf je persbericht

Lees meer

Gerelateerde artikelen