Om preventie binnen het zorgstelsel een stimulans te geven, is een programmatische aanpak noodzakelijk. Nu vinden afwegingen rond preventie ‘niet systematisch’ plaats. Nederland kan hierbij leren van de Verenigde Staten.
Dit betogen gezondheidswetenschapper Eric van der Hijden en coauteurs Piet de Bekker, Karien Stronks en Myrte Tjoa in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG)
In de VS beoordeelt een onafhankelijke taskforce preventieve interventies op systematische wijze. Deze aanpak kent een lange geschiedenis. Naar Canadees voorbeeld werd in 1984 de US Preventive Services Taskforce opgericht. Oorspronkelijk keek de taskforce uitsluitend naar nut en noodzaak van periodieke medische onderzoeken. Sinds 1990 houdt de taskforce zich bezig met de bredere wetenschappelijke beoordeling van preventieve interventies.
Rapportcijfer
Interventies die de taskforce langs de meetlat legt, krijgen afhankelijk van hun merites een rapportcijfer. Deze kunnen uiteenlopen van ‘aanbevolen’ tot ‘geen oordeel’ of ‘af te raden’. Een positief oordeel betekent dat de betreffende preventiemaatregel “zeker” dan wel “zeer waarschijnlijk” gezondheidswinst oplevert. De taskforce adviseert in zulke gevallen om deze interventies systematisch toe te passen.
Zou een dergelijk systeem ook in Nederland kunnen werken? Van der Hijden en de zijnen namen de proef op de som door 41 preventieve interventies die door de USPST worden aanbevolen onder de loep te nemen, met als centrale vraag in hoeverre ze ook in Nederland worden toegepast.
Preventie minder toegepast
Uit de vergelijking blijkt dat Nederlandse zorg minder preventieve maatregelen toepast dan de USPST aanbeveelt. Als het gaat om primaire preventie, loopt Nederland op zes punten uit de pas met de Amerikaanse aanbevelingen. Een soortgelijke constatering geldt voor secundaire preventie. Dat wil zeggen vroege opsporing van ziekten en risicofactoren. De taskforce beveelt voor 26 ziektebeelden systematische vroege opsporing aan. In Nederland zijn dat er elf minder. Dan gaat het onder meer om aandoeningen als longkanker, hypertensie en depressie.
Individuele zaak
Typerend voor Nederland is dat preventie, behoudens grote bevolkingsonderzoeken naar borstkanker en darmkanker, primair een zaak is van de individuele patiënt en huisarts. Die werkwijze is vaak suboptimaal, concluderen de auteurs, want “in het algemeen is er geen sprake van een gearticuleerde vraag naar interventie als individu”. Dus als ook de huisarts er het zwijgen toe doet, volgt er geen preventieve interventie.
Dat moet anders , vinden de auteurs: “Een houdbaar stelsel vraagt om meer aandacht voor het voorkomen dar mensen ziek worden en voor vroege opsprong. […] Preventie vereist daarom een programmatische aanpak.”
Bredere adoptie
Het Amerikaanse voorbeeld bewijst dat alleen al het bestaan van een club als de USPST leidt tot bredere adoptie van preventieve interventies. Ook Nederland zou volgens de auteurs baat hebben bij een continue dialoog over het systematisch aanbieden van preventie. Het ministerie van VWS is de aangewezen partij om wetenschappelijke verenigingen, Zorginstituut en Gezondheidsraad rond de tafel te brengen.
Vertrekpunt voor dit gesprek zou de vraag moeten of burgers “in beginsel baat kunnen hebben” bij preventieve maatregelen. Waarom bijvoorbeeld niet alle rokers ondersteuning aanbieden bij stoppen met roken in plaats van alleen diegenen die zich bij de huisarts melden? “Zo’n aanpak vergroot het bereik en daarmee het effect van deze interventie.”
Negatief advies
Voorlopig waait de wind uit een andere hoek. Nadat de Gezondheidsraad recentelijk al negatief adviseerde over screening op diabetes type 2, volgde begin juli een negatief advies over eventueel bevolkingsonderzoek naar huidkanker. Wat ook de argumenten achter deze adviezen, het is niet de systematische, empirische analyse die Van der Hijden, De Bekker, Stronks en Tjoa voor ogen staat.